Klompen en kleren.
Ik heb een tijd alleen maar op zweedse klompen gelopen, hout met leer aan de bovenkant. Waarom weet ik niet meer, ze lopen heerlijk als ze zijn ingelopen, noorse sokken aan, misschien vond ik het stoer of apart, het was in de tijd dat ik op de kunstacademie zat. Ik had mijn lange haren laten knippen door een kapper aan de friesche straat, ik kwam er langs en opeens dacht ik het is mooi geweest. Mijn vader blij, maar verder was er niets veranderd aan mij. In de vierde klas van de havo droeg ik oude kleren, van mijn opa witte overhemden waarvan de kraag en de manchetten eraan geknoopt konden worden, van mijn andere opa kreeg ik een lange witte regenjas, die ik droeg tot die versleten was. Mijn moeder herstelde met tegenzin mijn spijkerbroeken tot ze vol met stukken zaten, ze naaide jassen en overhemden voor me uit oude kleden naar eigen ontwerp. Niets was te gek. We gingen schoenen kopen, ik mocht ze voor het eerst zelf uitzoeken, suede schoenen met spekzolen, bordeelsluipers werden ze genoemd, toen ze in de mode kwamen kocht ik ze niet meer. Kleren maken de man, zei mijn vader, ook een punt waarover we van mening verschilden, hij liep altijd in een pak met stropdas als hij de deur uit ging, thuis was het wat informeler, een schapelwollen vest door mijn moeder gesponnen en gebreid was zijn favoriete kledingstuk. In de zomer droeg hij een lange korte broek met padvinderskousen en een poloshirt van onbekend merk. Vroeger kreeg ik voor de kerst een lange broek, een rood colbertje van tinneroy, ribbeltjesstof, met een leren kraagje en een een vlinderdasje met parel. Daarna heb ik nog 1 keer een stropdas gedragen, toen ik met broer Kees optrad als the blues brothers op de bruiloft van Peter en Monique. Ik draag wat lekker zit.
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}