Gedichten over zondag.
Zondag
Zondag had ik me voorgesteld
in de hangmat door te brengen
tussen de stevige stammen van de bomen
dicht boven de aarde
en van de hemel ver genoeg verwijderd
om me een mens op zijn plaats te voelen.
Maar het regende.
Remco Campert
Zondagmorgen
Het licht begint te wandelen door het huis
en raakt de dingen aan. Wij eten
ons vroege brood gedoopt in zon.
Je hebt het witte kleed gespreid
en grassen in een glas gezet.
Dit is de dag waarop de arbeid rust.
De handpalm is geopend naar het licht.
Ida Gerhardt (1905-1997)
Zondag
De stilte, nu de klokken doven,
Wordt hoorbaar over zondags land
En dorpse woningen, waarboven
Een schelpenkleurge hemel spant
De jeugd keert weer voor d' in gedachten
Verzonkene, die zich hervindt
Een warm, van onbestemd verwachten,
In zondagsstilte eenzelvig kind.
En tussen toen en nu: 't verwarde
Bestaan, dat steeds zijn heil verdreef;
De scherpe dagen, waar de flarde
Van 't wonde hart aan hangen bleef.
Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog 't meest:
Te kunnen zeggen: het is even
Tussen twee stilten luid geweest.
J.C. Bloem
opgenomen in 'Verzamelde gedichten'
Lopen gaat vanzelf.
Zaterdagmorgen, beetje uitslapen, krant en koffie, ik bak ciabatta broodjes met Tom Waits op de achtergrond, het is prachtig weer, de herfst zit in de lucht. Een flinke wandeling met de honden, de zon schijnt in mijn gezicht, ik loop zestig lange tellen met mijn ogen dicht achter de beestjes aan, er gebeurt niets. Aardappelen, bieten en maïs staan nog op het land, hele stukken zijn al omgeploegd, de honden trekken me mee, er ligt een half weggevreten karkas van een meeuw in de slootkant, lekker, verderop ligt een dode eend.
In de bocht van de weg staat een bankje, ik ga er op zitten niet omdat ik moe ben, maar omdat het daar staat, de honden gaan in het gras liggen. In de krant las ik; mijn schoonmoeder liep tot achter in de zeventig naar het dorp om boodschappen te doen. Toen die afstand wat te groot werd, schreef ze een brief naar de gemeente om halverwege een bankje te laten plaatsen. Dat kwam er.
Ik zit in de zon, hoor de wind, veel auto's rijden voorbij, een fietser die niet terug groet, ik hoef niets, ik heb de tijd aan mezelf, niemand vertelt me wat ik moet doen (hoewel dat af en toe wel nodig is). Wie doet me wat?
Ik ga verder, lopen gaat vanzelf, ik hoef er niet bij na te denken, wat een geluk.
Langs de provinciale weg ligt een doodgereden ree, een akelig gezicht, maar een feestmaal voor veel dieren, het krioelt van de maden. We hadden het afgelopen zondag al gemeld, woensdag nog een keer, dode dieren zijn niet belangrijk.
Samen aan tafel.
Eten aan een tafel vol mensen dat deden we vroeger elke dag, onze moeder kookte nederlands, rijst vond onze vader lekker, later kwam er wat meer afwisseling in de maaltijden, het was altijd lekker, ik kan me maar één keer herinneren dat het eten echt niet goed was, de stamppot snijbonen leek wel soep. De maaltijd duurde niet zo lang, er werd wel gepraat maar geen eindeloze discussies, aan het einde een verhaal uit de bijbel of een stichtelijk stukje uit een kerkelijk dagboek.
Vanavond zaten we aan een geïmproviseerde tafel, we aten op zijn Italiaans, tussen de gerechten door was er ruim de tijd om te praten, glazen werden weer volgeschonken, het eten was echt heerlijk. Na het "toetje" bleven we zitten om door te praten, dat gebeurt te weinig, we nemen niet de tijd om van het eten te genieten, rustig samen aan tafel te zitten en elkaar te vertellen hoe het met ons gaat, wat we doen of zo maar herinneringen ophalen, aan tafel komen de verhalen vanzelf.
Heraclitus.
Heraclitus was een presocratische filosoof die ongeveer 500 voor Christus leefde, geen voetbalclub, zijn filosofie is enkel gekend door citaten, toespelingen en parafrasen bij latere auteurs.
Ik worstel me erdoor, enkele citaten:
Zij die goud zoeken, woelen een hoop aarde om en vinden maar weing.
Inzicht hebben is iets van universele aard.
Begin en einde vallen op de omtrek van een cirkel samen. De weg op en neer is één en dezelfde.
Ezels eten liever hakstro dan goud.
Varkens voelen zich lekkerder in modder dan in schoon water.
Filosofie lezen lijkt soms op een voetbalwedstrijd, af en toe is er geen doorkomen aan, maar opeens word je verrast door een pareltje/prachtige actie.
Kennis.
Ik lees elke morgen de krant, heerlijk om de dag zo te beginnen, maar waar blijft al die informatie die ik lees, sommig nieuws onthoud ik, andere artikelen vergeet ik gelijk weer, het is niet anders. Kennis vergaren doen we ons hele leven, maar waarom, wat is het nut daarvan? Ik lees boeken, van de boeken die ik veertig jaar geleden las weet ik misschien nog het verhaal, maar de zinnen ben ik vergeten. Als ik een plaat draai, bekijk ik de hoes, lees de namen van de muzikanten die er op meespelen, wie was de bassist op de platen van Rory Gallagher, wie was de gitarist van the Free, wie speelden ermee op het concert voor Bangladesh van George Harrison. Nog veel meer nutteloze kennis kan ik spuien, waarom onthoud ik het ene en vergeet ik het misschien wel belangrijke andere?
Ik ga maar door met het vergaren van kennis, over het waarom denk ik niet te lang na.
Gelovig.
Onze ouders waren streng gelovig toen wij jong waren, het was de tijd denk ik, ze hadden geen keuze, de kerk was een belangrijk instituut, misschien moet ik gelovig veranderen in kerkelijk, onze ouders waren streng kerkelijk, we gingen elke zondag 2x naar de kerk en ook op andere feestdagen. Hoe weet je wanner iemand gelovig is, dat weet je alleen als iemand zich daar duidelijk over uitspreekt of het laat zien in het dagelijks leven. Onze vader heb ik het nooit zo gehoord over geloven, hij was een sociale man, hij had oog voor het onrecht in zijn omgeving, hij probeerde daar daadwerkelijk iets aan te doen door zijn vele werk in de vakbond CNV, hij was actief in de ondernemingsraad van het bedrijf waar hij werkte, hij ging bij mensen langs waarvan hij wist dat ze het moeilijk hadden. Onze moeder geloofde met heel haar hart en ziel, het gaf haar rust, ze sprak er weinig over. Toen ik in mijn dwarse periode als puber verkondigde dat het scheppingsverhaal een fabeltje was, ik had op school gehoord van Darwin en de evolutie theorie, kwam ze 's avonds bij me langs om te vragen of ik dat echt geloofde. Voor het slapen gaan gaf ze me toen een kus weet ik nog, de hele evolutie theorie kan me gestolen worden om nog één keer samen met mijn moeder in de kerk te zitten in de bank waar we samen onze grootouders zaten, een hele rij familie in de kerk.
Naar de kerk gaan was verplicht, het hoorde bij het leven van toen, de dwang om te gaan was vervelend, als ik eenmaal in de kerk zat kwam er iets van rust over me, ik zong de psalmen mee, luisterde naar de preek, meestal voorspelbaar, droomde weg, keek naar de meisjes die ik mooi vond. De kerk en geloven staan voor mij heel ver van elkaar af, de kerk heeft mijn geloof in God uitgedoofd , er was niets meer, alleen regels, ik moest mezelf verantwoorden voor mijn gedrag zonder dat er iets van liefde tegenover stond, een beetje begrip van de dominee en zijn ouderlingen was genoeg geweest.
Samenleven met mijn geliefde was niet gewenst, tegen de regels, het had niets met mijn geloof te maken, alleen met macht, de kerk bepaalt hoe ik mijn leven moet inrichten volgens hun regels, daar pas ik voor, ik ga er tegen in.
Al die kerkelijke regels leiden me af van waar het echt om gaat, ben ik gelovig of niet, en wat is geloven? Ik heb er nooit zo over nagedacht, de verhalen van de bijbel zijn altijd dichtbij net als de sprookjes van Grimm die onze moeder voorlas.
Anselmus van Canterbury: God is 'datgene waarboven zich niets hogers laat denken.' Of je nu wel of niet in hem gelooft, dat is de definitie van een God.
'Gelukt zijn'.
Het wordt vroeger donker, het is niet meer zo warm, eerder naar binnen 's avonds, wat zal ik deze winter eens gaan doen? Er ligt nog van alles te wachten om afgemaakt te worden, ik hoef me voorlopig niet te vervelen, maar toch kijk ik naar een studie kunstgeschiedenis, kan ik die kennis weer een beetje ophalen, bij verschillende scholen en instellingen. Krijg ik een diploma of zal ik een master gaan doen, maar waarom eigenlijk is de volgende vraag die ik mezelf stel, moet ik bewijzen dat ik nog meetel of zoiets. Onze vader vertelde tijdens een familie weekeinde dat hij na zijn pensioen filosofie wilde gaan studeren aan de universiteit, een tante deed daar nogal neerbuigend over, misschien ook niet zo slim om dat lang van te voren te verkondigen, als je zoiets wilt gaan doen is het misschien handiger om achteraf te vertellen dat je de studie hebt afgerond met goed gevolg. Geen studie deze winter, ik heb nog genoeg boeken liggen, ook boeken over filosofie die ik nog nooit heb ingekeken, ik begin bij het eerste boek uit een serie van vijf, van oudheid tot renaissance, wie weet hoe ver ik kom.
Het hoogst haalbare ideaal, datgene wat ons werkelijk drijft, dat is volgens Aristoteles de 'eudaimonia', het geluk. Het is het uiteindelijke doel van de ethiek. Met geluk bedoelt Aristoteles overigens niet een gevoel of moment van genot of overgave, volgens Aristoteles betekent gelukkig zijn altijd 'gelukt zijn. Het betekent datgene doen waarvoor je 'gemaakt' bent.
Zondagmorgenrust.
Het is stil buiten, de zon schijnt, ik gooi de tuindeur open, met een kop koffie ga ik in een tuinstoel op het terras zitten, de honden gaan op het trappetje liggen, ik luister naar de 4e symphonie van Mahler. Als ik de rugleuning van de stoel achterover klap droom ik verder.
Vandaag is kleinzoon Kelvin jarig.